Het gros van de troonopvolgers in de nog bestaande Europese koninkrijken is van het vrouwelijke geslacht. In zijn boek Monarchie geeft politicoloog en historicus Kemal Rijken de vorstenhuizen de tip de positie van toekomstige prins-gemalen beter te omschrijven. Zijn duik in de recente historie van de monarchieën in Europa heeft hem geleerd dat de echtgenoten van koninginnen vaak moeite hebben met een vage, niet duidelijk afgebakende rol op het tweede plan. Dat zorgde voor ongemakkelijke situaties op het persoonlijke vlak in bijvoorbeeld Engeland (prins Philip), Nederland (prins Bernhard, prins Claus) en Denemarken (prins Henrik), maar leverde ook gevaar op voor de monarchie als instituut. Zelf beschouwt Rijken een monarchie als een haar in de boter van de democratie. Dat maakt hem nog niet tot een anti-monarchist. Zo lang een meerderheid van de bevolking kan leven met een koningshuis, vindt hij het prima. Die houding is nadrukkelijk terug te lezen in zijn heldere en boeiende overzicht van het wel en vooral ook het wee van de Europese koninkrijken sinds 1940. Zolang de bevolking zich nog enigszins laat bekoren door het sprookjesachtige karakter van een vorstenhuis liggen er kansen, betoogt Rijken. Mits de koningen, koninginnen en hun kroost de tijd waarin ze leven ook goed weten te lezen en begrijpen wat ze wel en niet kunnen maken. Dan poseer je als koning van Spanje niet trots bij een eigenhandig neergeknalde olifant en ga je als Nederlandse koninklijke familie niet in coronatijd op vakantie naar Griekenland, als je onderdanen juist worden opgeroepen thuis te blijven.
Dit artikel werd eerder gepubliceerd in Dagblad De Limburger
Comments